Door je oogharen kijken
Docenten zeggen: ‘voor toon moet je door je oogharen kijken. Dat zie je beter de verschillen in licht en donker’. Ik knijp mijn ogen braaf dicht, maar denk tegelijkertijd: ik zie gewoon minder omdat mijn wimpers ervoor hangen. Wat heeft dit voor een zin?
Toon vind ik een verwarrend begrip: het komt op mij altijd over als een soort kleur. Maar met het begrip ‘toon’ wordt aangegeven hoe licht of hoe donker iets is. Daar waar de zon (of het lamplicht) op valt, daar is het heel licht; in de schaduw een stuk donkerder. Door voldoende licht en schaduw wordt je tekening ruimtelijker.
Staafjes en kegeltjes
In een boek – een Tekenen en schilderen boek uit 1986 van de Teleac – dat ik van mijn dochters voor Sinterklaas kreeg las ik iets, waardoor ik eindelijk begrijp hoe dat ‘knijpen met je ogen’ werkt. Het oog bestaat namelijk uit een systeem van twee soorten zenuwcellen: kegeltjes en staafjes. De kegeltjes nemen kleur waar, de staafjes alleen de toon, of te wel het verschil tussen licht en donker. Samen kunnen ze enorm veel kleuren en kleurschakeringen zien.
Om kleur goed te kunnen zien, hebben de kegeltjes licht nodig. Als er minder licht is, zoals in de avond bijvoorbeeld, zie je minder kleurschakeringen. De staafjes nemen het over en dan focus je dus meer op de verschillen in licht en donker. Dit kun je dus tijdens het schilderen simuleren door je ogen dicht te knijpen!
Oh, en mijn ervaring is dat je soms even moet wachten. Er zit een vertraging tussen je hersenen en je ogen. Houdt je ogen dus wat langer op half zeven om die kegeltjes uit te schakelen. Dan zie je uiteindelijk echt vooral licht en donker.